3 Belgen Ad Petersen Annet van de Elzen Arnoud de Blauw Beelden Biezen Birgitt van Bracht De Muzen De Verbeelding Eindexamenwerk St.Joost Engels design Fotografica Frans Kerkhoff Franse schilderkunst Gaby Bovelander Henk Klok Herman Gordijn Het sublieme gemis Jan Fabre Jan Hoet Jan Hoet 2 Jan Hoet 3 Jean-Michel Alberola Jean-Pierre Caumiant Jeroen Bechtold Jeroen Doorenweerd Johan Clarysse Jon Marten Kees Mol KunstRAI 1993 Leon Adriaans Lotti van der Gaag MUHKA Marcel Maeyer Martien de Visser Middelheim Miquel Barcelo Mireille van 't Hoff Miriam Slaats NBKS 1 NBKS 2 Open Ateliers Pieter Ouborg Rick Koren Right of Speech Robert Wilson Rosemarie Trockel Signmar Polke Textielmuseum Thijs van Kimmenade Tine van de Weyer en Bert Poulisse USA Today Vormen van sculptuur Vrij Spel Willem Pak Fo Tjon Wim Claessen Wim Schuetz Witte de With Wolfgang Laib Wolfslaar Yvon Ne Zoersel
|
Over beeldende kunst valt van alles te zeggen. En Jan Hoet, de
bezetene, laat geen minuut ongebruikt om over kunst te praten. Wat
hij nog beter kan, is de kunst zelf te laten spreken. Een
tentoonstelling maken betekent bij hem een nieuwe dialoog tot stand
brengen tussen kunstwerken en kijker. Kunst in zo'n ander verband
plaatsen dat ze een nieuwe taal spreekt. Of het nu in woonhuizen is
van Gentse burgers, in Temse, op de Dokumenta in Kassel of in
Breda, waar Jan Hoet zijn gang kan gaan spreekt de kunst.
De Beyerd in Breda is nu zijn domein: alle beschikbare ruimtes
bieden een dankbaar onderdak aan de collectie van het Museum van
Hedendaagse Kunst uit Gent, een weidse naam voor een museum dat
eigenlijk niet bestaat, dat slechts een aanvoegsel is van het oude
Museum voor Schone Kunsten in die stad. Wat wel bestaat,
weggestoken in de depots en zodoende onttrokken aan het publieke
oog, is een fantastische collectie hedendaagse kunst. De collectie
van Jan Hoet dus, naar omvang en kwaliteit zonder weerga. Een
(bescheiden) deel daarvan is nu te gast in Breda, Hoet is met zijn
trouwe medewerkers en een paar vrachtwagens vol naar Breda
getrokken en heeft daar zelf de ruimtes ingericht, naar eigen
inzichten. Dat betekent zich niks gelegen laten liggen aan
kunsthistorische ordeningen en verbanden waar de "gewone"
museumdirecteuren zo gek op zijn. In de opstelling van Jan Hoet
krijgt het bekende altijd een andere betekenis en wordt het
vooroordeel onderuit gehaald. Beeldende kunst in handen van Jan
Hoet gaat altijd ergens over. En altijd over iets anders dan wat je
gewoonlijk verwacht.
Zo'n verrassing is, bij voorbeeld, het olieverfschilderij van Karel
Appel, "Blauw naakt", in de langgerekte grote zaal. Het is een heel
fysiek en vitaal doek uit 1957 dat een sterke overtuiging
uitstraalt en dominant aanwezig is. Het oppervlak van de
voorstelling bestaat uit een veelheid aan dikke streken verf die in
een schilderwoede over en door elkaar heen gezet lijken te zijn.
Dat verleent het doek een heftigheid, een emotie die meer door het
materiaal dan door de voorstelling wordt teweeg gebracht. De
bewegingen van de schilderende hand maken het oppervlak van het
doek nadrukkelijk zichtbaar. Aan de voet van dit doek ligt, op de
vloer dus, het beeld van Richard Long. Een verzameling drijfhout
van bijna 13 meter lang en iets meer dan 1 meter breed. Stukken
hout, verschillend van herkomst, leeftijd en vorm, door het toeval
ergens op een kust samengekomen en gevonden door de kunstenaar die
toen pas wist wat hij zocht. De stukken zijn zo op de vloer gelegd
dat ze een scherp begrensde rechthoek vormen en daardoor even
nadrukkelijk als dat het geval is in het schilderij van Appel een
oppervlak vormen en de grotere vloer definieren. In beide gevallen
wordt het oppervlak gefragmenteerd. Maar waar in het Blauwe naakt
het beeld min of meer uiteen valt in verfsporen, wordt in de
sculptuur van Richard Long de vorm juist opgebouwd door een reeks
toevallige stukken hout, die op zichzelf niks zijn maar eerst hun
betekenis krijgen in de vorm die ze maken.
In dezelfde zaal hangt een lang doek van de Italiaan Niele Toroni
die met brede kwast losse streken verf zet op 30 cm afstand van
elkaar en in verspringend verband. Die exacte maat en die
repeterende vorm maken het doek letterlijk tot een oppervlak.
Toroni ontwerpt eigenlijk breedte en lengte, dat wat iets tot
oppervlak maakt, met een verhouding die haar betekenis mede
ontleent aan de ruimte eromheen. De abstractie van het begrip
oppervlakte krijgt door toedoen van Jan Hoet een heel concrete
tegenhanger in het doek van de Noordfranse schilder Eugene Leroy.
Zijn "Peinture hiver" is een groot palet dat nooit schoon gemaakt
is. Leroy gebruikt de verf in een geweldige hoeveelheid en metselt
daarmee zijn schilderij. Hij bouwt een oppervlak, ruikbaar en
voelbaar. Als je afstand neemt tot het doek dan wordt oppervlak
langzaamaan diepte en gaan verf en kleur een atmosfeer scheppen die
zich niet concreet benoemen laat maar die er is, en die dat grove,
materiele schilderij een intimiteit verleent. In het verband van
deze zaal verdeelt de diagonale TL©buis van Dan Flavin de wand
tussen de twee grote ramen die juist in deze uitgesproken contekst
een zelfstandig vlak worden. En reduceren de in een hoek geplaatste
spiegels van Michelangelo Pistoletto de gestalte van de wandelende
bezoeker tot een oppervlak. Afhankelijk van de positie van de
kijker in de zaal wordt die gestalte in tweeen gedeeld of juist
verdubbeld, als hij er recht voor staat.
Een tweede verrassing is het werk van de Vlaming Jean Brusselmans,
nog ruim in de vorige eeuw geboren en dus allerminst hedendaags.
Althans, zo lijkt het. Maar het werk is zo aktueel en sterk dat
Hoet er twee mooie doeken van meegebracht heeft, "De arbeiders" uit
1928 en "Vrouw in mansarde" uit 1938. De schilderijen hangen
centraal in een gezelschap eigentijdse werken van Roger Raveel,
Gerhard Richter, Royden Rabinowitch, Rene Daniels en Herbert
Brandl. Hoe groot de inviduele verschillen ook zijn, duidelijk is
dat ze minstens een belangrijk aspect van de beeldende kunst gemeen
hebben, en dat is de verhouding tussen vorm en voorstelling. Een
voorstelling kan niet zonder vormen en de vorm(en) leveren in het
kader waarin ze getoond worden, een voorstelling op. Het is juist
de "oude" Brusselmans die dat in zijn werk het helderst aan de orde
stelt. "Vrouw in mansarde" laat een wereld zien van dingen die in
krachtige, rechte lijnen neergezet zijn. Balken, wand, vrouw,
emmer, mand, kruik enz. Elk voorwerp krijgt mede door de zware
kleur zo'n identiteit dat het in het geheel van de voorstelling ook
een aparte vorm blijft. Daartoe heeft Brusselmans de voorwerpen
tegen elkaar aangezet en scherp begrensd zodat ze geen verdere
relatie met elkaar aangaan. De dingen blijven vorm en vormen
tezamen de voorstelling. De emmer centraal op het doek dient als
een soort repoussoir, een voorwerp op het 17e©eeuwse stilleven dat
voor© en achtergrond scheidt, de maat is voor de diepte en dus het
orientatiepunt is in de voorstelling.Zo'n repoussoir is op het doek
van Raveel het achterhoofd van een mens die de tuin inkijkt.
Van dichtbij is er op het doek van Richter niet veel anders te zien
dan grijstinten met een ragfijne techniek opgebracht. Maar op het
moment dat je, achteruit lopend, een vorm ziet ontstaan, zie je ook
de voorstelling: een pyramide in een landschap. Van Rabinowitch
staat er op de vloer een grote konische vorm van staal die met vet
baansgewijs is bestreken. Dit beeld gaat natuurlijk een relatie aan
met de emmer op het doek van Brusselmans, maar ze zitten elkaar
bepaald niet in de weg. Vanuit volkomen verschillende vertrekpunten
gaan ze over hetzelfde. Net als het werk van de anderen in deze
zaal.
Dat is wat Jan Hoet doet: vormen van kunst uit verschillende
periodes, met uiteenlopende bedoelingen en in diverse
stijlopvattingen samenbrengen in een nieuw en eigenzinnig verband.
Dingen die ogenschijnlijk niks met elkaar te maken hebben, blijken
verrassenderwijs over hetzelfde te gaan. Hij plaatst de werken in
een geest van spraak en tegenspraak. Hij laat de kunst een eigen
taal spreken en, want ook dat is Hoet, tegenspreken. De toeschouwer
mag er alles van mag vinden, maar moet vooral door elkaar geschud
worden, moet zijn oordeel voortdurend bijstellen. Hoet denkt en
ziet vanuit de kunst en niet vanuit de moderne kunstgeschiedenis.
Daarom slaagt hij erin nieuwe, onverwachte betekenissen te
ontsluiten en natuurlijke verbanden te scheppen. Beeldende kunst is
in handen van Jan Hoet vooral energie.
De keuze van Jan Hoet in De Beyerd, Boschstraat 22, Breda,
tot 3 januari
|