3 Belgen Ad Petersen Annet van de Elzen Arnoud de Blauw Beelden Biezen Birgitt van Bracht De Muzen De Verbeelding Eindexamenwerk St.Joost Engels design Fotografica Frans Kerkhoff Franse schilderkunst Gaby Bovelander Henk Klok Herman Gordijn Het sublieme gemis Jan Fabre Jan Hoet Jan Hoet 2 Jan Hoet 3 Jean-Michel Alberola Jean-Pierre Caumiant Jeroen Bechtold Jeroen Doorenweerd Johan Clarysse Jon Marten Kees Mol KunstRAI 1993 Leon Adriaans Lotti van der Gaag MUHKA Marcel Maeyer Martien de Visser Middelheim Miquel Barcelo Mireille van 't Hoff Miriam Slaats NBKS 1 NBKS 2 Open Ateliers Pieter Ouborg Rick Koren Right of Speech Robert Wilson Rosemarie Trockel Signmar Polke Textielmuseum Thijs van Kimmenade Tine van de Weyer en Bert Poulisse USA Today Vormen van sculptuur Vrij Spel Willem Pak Fo Tjon Wim Claessen Wim Schuetz Witte de With Wolfgang Laib Wolfslaar Yvon Ne Zoersel
|
Bespreking van Vrij Spel - Nederlandse Kunst 1970 -1990, onder redactie van Willemijn Stokvis en Kitty Zijlmans, februari 1993
Vrij Spel
Toen ik 15 jaar geleden kunstgeschiedenis ging studeren kwam ik in een wereld terecht die me met verbazing vervulde. Ik had me tot dan toe uit liefhebberij, letterlijk, met beeldende kunst bezig gehouden en voelde behoefte om er meer wetenschappelijke structuur aan te geven. Dus naar de universiteit. Ineens werd een kunstwerk iets waar van alles aan te meten, te onderzoeken en te beschrijven viel. Waar je van alles over kon zeggen, behalve of iets goed was. Dat was volstrekt taboe. Met goed bedoel ik niet mooi, want dat is uiteindelijk een heel subjectieve aangelegenheid. Aan het zuiver persoonlijke smaakoordeel hoeft iemand anders zich inderdaad niets gelegen te laten liggen. Over smaak valt misschien niet te twisten, maar wel over kwaliteit. Het is wel degelijk mogelijk om goed beargumenteerde en dus controleerbare uitspraken te doen over de betekenis van een kunstwerk. En dus om het verschil in beeld te brengen tussen kunst die verder reikt in betekenis en kunst die in oppervlakkige afbeelding blijft steken. Ik ben me altijd blijven verbazen over het feit dat in de kunstgeschiedenis na alle mogelijke onderzoek niet ook plaats is voor het kwaliteitsoordeel.
Er is nu een boek verschenen over de Nederlandse beeldende kunst tussen 1970 en 1990. Het heet "Vrij spel" en staat onder redactie van Willemijn Stokvis en Kitty Zijlmans, beiden docent kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Bij lezing schoot me de ervaring weer te binnen van mijn eigen studie. Het boek is een verzameling van dertien detailstudies die, op twee uitzonderingen na, afstudeerscripties zijn uit Leiden. En dat betekent een vloed aan gegevens, namen en feitelijke ontwikkelingen uit dat korte tijdsbestek. Aan al die feiten valt (wetenschappelijk) natuurlijk niets af te dingen, alles is zorgvuldig onderzocht, geinventariseerd en geregistreerd. Dat is belangrijk werk dat dus gedaan moet worden. Zeker waar het een periode is die zo nabij is, is het goed dat het landschap van de kunst in kaart gebracht wordt. Maar er ontbreekt iets in al die deelstudies. Als alle noodzakelijke ingredienten bijeen gevoegd zijn, moet het beslag de oven in en wil je weten wat voor taart eruit komt. Of, anders gezegd, wil je niet alleen weten hoe het landschap eruit ziet, maar wil je ook weten wat er precies in het landschap om gaat. Welke krachten dominant zijn, en welke ondergeschikt. Dat houdt een zeker kwaliteitsoordeel in dat stelling inneemt en bijgevolg tot debat oproept en dat nu wordt volledig buiten het boek gehouden.
De formule van het boek is uitstekend. Je onderscheidt als werkhypothese een dertiental ontwikkelingen en gebieden in de eigentijdse kunst die je door respectieve specialisten laat beschrijven. Een notenapparaat, een omvangrijke bibliografie en een register maken het boek ook als naslagwerk bruikbaar. Dat de verschillende hoofdstukken overlappingen te zien geven, is onontkoombaar. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan het postmodernisme en heeft dus zeer nauw betrekking op de acht volgende hoofdstukken die zich bezig houden met terreinen van beeldende kunst. Verrassend daarbij is de aandacht die besteed is aan vormgeving. Een vorm van beeldende activiteit die doordringt in wat "men" kunst noemt. In dat opzicht doet het boek wel een uitspraak, en dat is prima. De laatste vier hoofdstukken zijn gewijd aan begeleidende verschijnselen als de kunstenaarsinitiatieven, de vrouwenbeweging in de kunst, de rol van de tentoonstellingsmakers en de kunsttijdschriften.
Keuze voor een benadering van de eigentijdse kunstgeschiedenis via de vormen van kunst heeft, hoe praktisch die keuze ook is, nog een ander nadeel. Veel belangrijke beeldend kunstenaars zijn op diverse terreinen tegelijk werkzaam en integreren technieken die in het boek gescheiden worden behandeld. Iemand als J.C.J. van der Heyden, al vele jaren een invloedrijk kunstenaar met belangrijke tentoonstellingen, heeft geschilderd en gedrukt, en werkt nu met foto's, video en maakt ruimtelijke installaties. Het belang van zo'n kunstenaar gaat schuil achter de opzet van het boek die de kunst verdeelt in verschijningsvormen. En zo zijn er meer.
Daarmee kom ik op mijn belangrijkste bezwaar. Het afzien van een kwaliteitsoordeel maakt dat rijp en groen naast elkaar staan. Elisabeth de Vaal wordt besproken op dezelfde pagina als
Marlene Dumas, uitverkoren voor de laatste Documenta in Kassel en van algemeen erkende, grote betekenis. Maar ze krijgen wel beiden evenveel kleurloze aandacht. Het boek geeft zo geen enkel inzicht in de individuele invloed en betekenis van kunstenaars, ook ten opzichte van het buitenland. Want die zijn er wel degelijk. Mensen als Jan Dibbets, Ger van Elk, Carel Visser, Niek Kemps en Rob Scholte hebben een betekenis die uit dit boek geenszins blijkt.
Ten onrechte, want voor wie is dit boek per slot van rekening bedoeld? Voor de in Nederland steeds groter wordende groep van kijkers die, getuige de populariteit van tal van cursussen kunstbeschouwing, behoefte hebben aan overzicht, meer dan aan feiten.
"Vrij spel. Nederlandse kunst 1970-1990" is uitgegeven bij Meulenhoff en kost f 49,50
|