Antonietta Peeters Arie Berkulin Artis BOA 1 BOA 2 Beelden in Zoersel Bernd Lohaus Buitenmaatse grafiek op de grens Co van Assema Colin Lowe De Verbeelding De geur van hout De muze als motor Dick Fluitsma Eddy Posthuma de Boer Eelco Brand Een ander mensbeeld Emily Boekhout Esko Mannikko Felicien Rops Franka Beijers en Marc Koreman Geert van de Camp Gerrit Sol Gilbert and George Grafiek Guido Geelen Guillaume Bijl Hans Greep Hendrik Nicolaas Werkman Henk Visch Het gegeven beeld Jack Poell Jacomijn den Engelsen Jan Dibbets John Koermeling Jos Boetzkes Kunst in Rijen Lidwien Kraakman Marc Nagtzaam en Eelco Veenman Marie-Therese Colen Martha van Meurs Mattie Schilders Miek en Harry Vlamings Nicolas Dings Noor de Rooy en Piet Vloemans Opvattingen van schilderkunst Otto Egberts PJ Roggeband Panamarenko Paul Haentjes Paul van der Eerden Petra Boshart Rosan Bosch Ru van Rossem Ruimte in de kunst Sal Meijer Sarah Lucas Shelter Simon Woudwijk Soil and ceil Surrealisme Theo Kuijpers Ton Slits Tony Cragg VBBKZN Wat betreft Japan Willem Adams Willem de Kooning Wouter van Riessen Zomerbeelden Zomeropstelling
|
Een vruchtbare bodem voor beeldende kunst
De provincie Noord-Brabant bestaat dit jaar tweehonderd jaar en
dat is aanleiding om het landschap in beeld te brengen van de
beeldende kunst. Tweehonderd jaar kunst in Brabant onder de
titel De muze als motor. Wat die cryptische titel zou kunnen
bedoelen, wordt nergens in het vierluik van tentoonstellingen
duidelijk. In het Noord-Brabants Museum in Den Bosch is de min
of meer afgesloten geschiedenis te zien van de kunst tussen
1796 en 1940. Een groots overzicht van de moderne tijd vindt
plaats in De Beyerd in Breda die om de circa 325 werken te
kunnen tonen, met twee grote loodsen is uitgebreid. In de wolhokken
van De Pont in Tilburg zijn kleine solopresentaties van
kunstenaars die bijzonder in de actuele belangstelling staan.
Het tijdelijke onderkomen van het Abbemuseum in Eindhoven is de
plaats waar jonge kunstenaars te zien zijn die een belofte voor
de toekomst inhouden. Het geheel is een staalkaart van grote
verscheidenheid aan moderne opvattingen maar samengehouden door
kwalitatief goede kunst. Het is duidelijk dat bij de selectie
het artistieke gehalte belangrijker was dan het Brabantse. Het
idee dat er zoiets zou bestaan als Brabantse kunst is een valkuil
waar de inrichters niet ingetrapt zijn.
De illusie van de schilderkunst
Brabantse kunst bestaat niet, eenvoudigweg omdat echte kunst
zich nu juist nooit aan grenzen houdt, en dus zeker niet aan
geografische. Kunst kan om de meest uiteenlopende en individuele
redenen goed zijn, maar nooit omdat ze van een bepaalde plek
afkomstig is. Moniek Toebosch (1948) is een kunstenaar met een
uitgesproken artistieke houding. Haar werk is amper te determineren,
omdat het zich op elk denkbaar gebied kan afspelen:
beweging, schilderen, beelden, stemgeluid, electronische muziek,
een vat vol ideeen die altijd ergens een uitweg zoeken.
Haar naam is met Brabant verbonden, met name met Breda waar
haar vader, de componist, organist was en waar zij is geboren
en opgeleid (Sint-Joost) en met Tilburg waar ze een conservatoriumopleiding
heeft gevolgd. Monumentaal vooraan in de grote
loods, een nieuwe dependance van de Beyerd, staat een schilderkunstige
installatie van haar. Grote doeken die zo tegen en op
elkaar geplaatst zijn dat ze een gesloten schuilplaats vormen,
een hut in de tentoonstellingsruimte. Maar wij zien alleen maar
de achterkanten van de doeken, de voorkanten waar het eigenlijk
om zou moeten gaan zijn slechts zeer gedeeltelijk zichtbaar
door de kieren aan de hoeken. "Paint box" heet dit object dat
dat de illusie van de schilderkunst in beeld brengt. De voorstelling
die verborgen wordt, een achterkant die niks is. Door
dit werk zo duidelijk aan het begin te plaatsen van het overzicht
van de jongste kunst, werkt het als een spoor voor de
rest van de tentoonstelling. Het geeft een thema aan dat in de
hele na-oorlogse periode zoals die in Breda in beeld gebracht wordt, doorwerkt.
De geschiedenis herschreven
Het overzicht in De Beyerd is min of meer chronologisch geordend.
Een grote verrassing bevindt zich in de eerste zaal van
De Beyerd zelf. De schilder Jan van Eyk, ruim voor de oorlog in
Helmond geboren en inmiddels gestorven, een kunstenaar wiens
persoonlijke geschiedenis afgesloten is. Toen de Nieuwe Brabantse
Kunststichting (NBKS) in 1985 een door Brabant reizende
tentoonstelling inrichtte over de Schilderkunst in Noord-Brabant
na 1945, vergezeld van een catalogus in drie delen, kreeg
Van Eyk een plaats in de eerste generatie. In gezelschap van
schilders als Kees Bol en Jean Nies die nu ook te zien zijn,
maar veel groter was de groep van kunstenaars die nu afwezig
zijn. Wier werk niet is geselecteerd omdat de inzichten sindsdien
zijn veranderd en de geschiedenis dus wordt herschreven.
Waar Jan Gregoor, Nico Molenkamp, Marius de Leeuw door uiteenlopende
oorzaken een voetnoot zijn geworden in de Nederlandse
kunstgeschiedenis, beleeft Jan van Eyk een nieuwe actualiteit.
Dat zijn werk in deze tentoonstelling aanwezig is, betekent dat
het bevrijd wordt van het provincialisme dat de NBKS-catalogus
sterk kleurde. In een context als deze word je gedwongen met
andere, frisse ogen naar zijn werk te kijken. Hij is hier met
een aantal werken vertegenwoordigd en daaruit spreekt een waardering.
Van Kees Bol bij voorbeeld hangt er maar een olieverfschilderij.
De doeken van Jan van Eyk spreken van de nieuwe
vormen die de wereld vlak na de oorlog zocht, net zo goed als
van de nieuwe mens en van een nieuwe inhoud. Bij hem betekent
dat het balanceren tussen het oude Brabant dat voorbij was en
de vervreemding die de moderne mens ervoer en die universeel
was. De eenling Van Eyk is de scharnier tussen tussen het oude
en het nieuwe, men zou ook kunnen zeggen tussen het Brabantse
en de moderne kunst. Veel later kom je zo'n kanteling tegen bij
Theo Kuijpers, Jac.Frenken, Johan Claassen en anderen van wie
hier werk is.
JCJ Vanderheyden
Is "De muze als motor" een merkwaardige (en lelijke) titel die
omtrent de bedoeling alles te raden laat, in de beeldende kunst
in Noord-Brabant na de oorlog zijn er wel degelijk kunstenaars
aan te wijzen die als motor fungeren. Wier werk en opvattingen
van invloed zijn op andere kunstenaars en een positie innemen
in de ontwikkeling van de eigentijdse kunst in Nederland en
daarbuiten. Henk Visch is dat bij de beeldhouwers, Moniek Toebosch
is dat, Rene Daniels en JCJ Vanderheyden zijn dat. De
gang van de eigentijdse kunst lijkt in samenvatting zichtbaar
in het oeuvre van de Bosschenaar JCJ Vanderheyden, maar een
jaar jonger overigens dan Jan van Eyk. De steeds verder doorgevoerde
abstractie van de schilderkunst die hij zocht, bepaalt
het grote vierluik uit 1962 "Chapelet". Geschilderd in witte
verf op een zwarte ondergrond en omgekeerd, met zwarte verf op
wit. Elk van de panelen is grofweg verdeeld in vakken waar hij
nadrukkelijk en expressief geschilderde tekens in zet. De tekens
kunnen letters zijn, of poorten, kaders of lijnen, ze
trekken grenzen die ze weer overschrijden. De panelen wisselen
elkaar af in de mate waarin ze meer naar binnen of juist strek
naar de buitenwereld gericht zijn. Een belangrijk stuk, net als
zijn "Horizontale ruimte" uit 1986. Het formaat heeft zich
enorm verbreed, ten dienste van de horizon, onze kijkgrens, die
Vanderheyden trekt. Ander werk laat zien hoe hij met behulp van
spiegel, fotocamera en video-installatie het kijken tot onderwerp
maakt, de waarneming en vooral van de abstractie daarvan.
Hij geeft niet langer meer een voorstelling van iets wat concreet
waarneembaar is, maar bewerkt het beeld daarvan. Hij reproduceert
zijn eigen werk en manipuleert het beeld daarvan;
hij gebruikt afbeeldingen van andermans werk zoals dat van Leon
Adriaans.
The Living Room
Een aparte hoek in de grote loods op het Chasseterrein is ingeruimd
voor de beeldhouwer Peer Veneman en de schilders Peter
Kantelberg, Kars Persoon en George Korsmit. Het zijn allen
kunstenaars die in de jaren tachtig nauw betrokken waren bij de
The living room; een huiskamergalerie op een etage in Amsterdam-Oost,
opgezet uit verzet tegen het Nederlandse galeriewezen
dat helemaal gericht was op de gevestigde namen en waar dus
voor bright young men geen plaats was. Dan maar zelf een galerie
beginnen. Het waren de student kunstgeschiedenis Bart van
de Ven en Peer Veneman die zo startten, beiden uit Eindhoven en
zoals zoveel kunstenaars uit Oost-Brabant met de grote meesters
in contact gekomen via het Van Abbemuseum. Tot de eersten die
daar exposeerden behoorden de Brabanders George Korsmit, Peter
Kantelberg, Henk Visch, Kars Persoon en natuurlijk Peer Veneman.
Pas later kwamen daar namen bij als Rob Scholte en Martin
van Vreden. Maar het Brabantgehalte was opvallend hoog, en niet
alleen door afkomst maar ook zichtbaar in de benadering van de
kunst. De Brabanders kenmerkten zich in 't algemeen door een
losse schilderstijl, meer intuitief geleid dan rationeel, meer
aandacht voor subjectieve aspecten als verfhuid, kleur handschrift
dan voor vorm. Maar vooral was veel van hun werk poetisch en
verhalend en bijna altijd figuratief. Eind jaren
tachtig was het succes van The living room, inmiddels gevestigd
in een echte galerieruimte in de Jordaan, enorm. Altijd uitverkochte
tentoonstellingen en door deelname aan de grote beurzen veel
buitenlandse verzamelaars als koper. In 1993 was de
laatste tentoonstelling, een afscheid, ondanks het succes. Het
is mooi om enkele van deze Brabanders hier in Breda weer samen
te zien; het is even goed een tekortkoming dat Frank Van den
Broeck afwezig is. Een van de belangrijkste tekenaars in Nederland,
geboren in Eindhoven, opgeleid aan de academie in Den
Bosch waar hij nu ook doceert, en van het eerste tot het laatste uur
betrokken bij The living room.
Een verscheidenheid aan beelden
De meeste van de beelden zijn tentoongesteld in de tweede
loods. Hier is van chronologie of van andere ordening amper
sprake. Dat heeft veel te maken met het karakter van het beeld
dat meer dan een schilderij solitair van aard is. Een beeld
laat zich moeilijk ordenen. Wellicht heeft het ook te maken met
het klimaat in Noord-Brabant waar het maken van beelden tot in
de jaren na de oorlog sterk in dienst stond van het religieuze
doel. Toen dat wegviel, werden er nieuwe sporen getrokken die
vele kanten uitgingen. Een aantal daarvan zijn hier zichtbaar,
waarbij het opvalt dat relatief veel beelden vertellend zijn.
Natuurlijk hoort daar het werk van Henk Visch toe die soms
beklemmende en soms toverachtige beelden schept van de mens:
noch man, noch vrouw, maar van een geslachtloosheid die de
beelden uittilt naar het niveau van de metafoor. Zoals ook de
twee reeen, hoog op de poten, een romp van kleine houten latjes
en een langgerekte zwarte kop waar de ogen van mensen in staren.
Maar dat verhalende karakter past ook bij de beelden van
Carola Popma, Tine van de Weijer en eigenlijk ook Guido Geelen.
Typisch is het dat conceptuele kunst in Brabant zo weinig aanwezig
is. Er mag dan van Brabantse kunst geen sprake zijn, er
is natuurlijk wel zoiets als een klimaat, bij voorbeeld aan de
academies, waarin de ene kunstopvatting een vruchtbaarder bodem
vindt dan de andere. Een typische eenling in dit overzicht is
Pieter Laurens Mol. Een beeldend kunstenaar die al lang niet
meer in Breda woont (net als Teun Hocks woont hij in Breukelen),
die zich afzet tegen het Brabantse maar dat toch als
thema in zijn werk laat opduiken, getuige bij voorbeeld een
aantal titels. Zijn werk is altijd betoverend en voert weg van
deze wereld. Hij zoekt de nacht, de lucht, het universum, het
landschap van de verbeelding.
Een ander beeld van de schoonheid
In de zaal van de beelden hangen ook schilderijen van twee
schilders die in dit verband tot de jongste generatie behoren
van kunstenaars die in Brabant werkzaam zijn. Jaap de Vries uit
Breda en Marc Mulders uit Tilburg, in dezelfde tijd opgeleid
aan Sint-Joost in Breda. Op het eerste oog lijken ze iets gemeen
te hebben, in zoverre ze zich inlaten met schoonheid in de
schilderkunst. Bij Mulders is dat de schoonheid van het lijden,
bij De Vries de schoonheid van de zinloosheid. Van Marc Mulders
hangt er een doek voorstellende het corpus van Christus op de
ateliervloer. Het lijden en de dood schildert hij in dikke
lagen verf op linnen waardoor de dood een schilderkunstig verhaal
wordt en daarmee een plaatje. Lijken en kadavers worden
als beeld opgeroepen en tegelijk ook weer geneutraliseerd. In
zijn mentaliteit als kunstenaar gaat Jaap de Vries een flinke
stap verder. Hij zoekt in zijn schilderijen (geschilderde stroken
papier op doek) wat verontrustend en angstaanjagend is en
wat wij liever buiten de kunst houden. Waar wij geen raad mee
weten. Wat raakt aan de zin van ons bestaan zoals geweld,
krijgt bij hem een schilderkunstige vorm. Kunst moet confronteren
en provoceren en niet de schoonheid zoeken als afleidingsmanoeuvre.
Twee opvattingen, twee uitersten, en passend binnen de gang van
de moderne kunstgeschiedenis in Nederland waarvan Brabant deel
uitmaakt. Een ontwikkeling die in het overzicht in Breda begint
met Jan van Eyk en die symbolisch eindigt bij Maria Roosen
(Oisterwijk, 1957). Van haar hangt in de zaal waar vooral de
beelden staan midden op de lange muur een halve glazen bol. Het
is een directe verwijzing naar de glazen bol op het Arnolfiniportret
van de Middeleeuwse Jan van Eyk. Op de voorgrond het
bruidspaar en achter tegen de muur de glazen bol die de ruimte
weerspiegelt achter en om het paar, een ruimte die wij niet
zien maar die het schilderij wel suggereert. Weerspiegelt zich
in het werk van de Helmondse Jan van Eyk de geest van zijn
wereld en zijn tijd, in de bol van Maria Roosen spiegelt
een andere wereld, die van deze zaal en daarmee van de hele
tentoonstelling. Dat is de wereld van de kunst, in Brabant.
De muze als motor: beeldende kunst in Noord-Brabant tussen
1945 en 1990 in De Beyerd, Boschstraat 22, en in twee loodsen
op het Chasseterrein, ingang aan de Keizerstraat in
Breda. Alleen op maandag gesloten. De tentoonstelling duurt
tot 25 november.
|